Tag Archives: brugge

Geschiedenis

Het tijdschrift Biekorf verscheen een eerste maal in 1890 en bestaat dus meer dan 130 jaar. Het tijdschrift heeft zijn wortels in het West-Vlaams particularisme en is de geestelijke erfgenaam van het tijdschrift Rond den Heerd, gesticht door Guido Gezelle. In de beginjaren was Biekorf vooral een leesblad gericht op taal: gedichten, toneel, vertalingen, taalkunde, toponymie, geschreven vanuit een (soms particularistische) Vlaamse inspiratie. Zelfs wetenschappelijke of medische bijdragen werden niet uit de weg gegaan. De Biekorvers stelden dat elk onderwerp in het Vlaams kon beschreven worden.

Redacteur Lodewijk De Wolf (+1929) verlegde de aandacht naar geschiedkundige en volkskundige onderwerpen. Onder het redacteurschap van Antoon Viaene (+1979) trad geleidelijk een evolutie op: het literair aspect verdween en steeds meer aandacht werd besteed aan geschiedenis, volkskunde en archeologie. Deze onderwerpen vormen tot nu de kern van het tijdschrift. Deze historiek komt ook tot uiting in de evolutie van bijtitels en ondertitels vanaf 1890.

Biekorf besteedt veel aandacht aan oude taal. De rubriek “Kleine Verscheidenheden” is lexicografisch van aanpak en stelde zich tot doel aanvullingen te bieden op het “Middelnederlands Woordenboek” van Verwijs en Verdam. In Vlaanderen leefde het gevoel dat zowel in het “Middelnederlands woordenboek” als het “Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal” een overwicht bestond van citaten en bouwstoffen uit Noordnederlandse bronnen.

 

Voorgeschiedenis

Het ontstaan van Biekorf kan niet worden losgekoppeld van het West-Vlaams (taal-)particularisme. Dit stelde dat de taal, zeden en gewoonten in het West-Vlaanderen van de 19de eeuw erfgenaam waren van de eigenschappen die Vlaanderen in de 14de en 15de eeuw een bloeitijd hadden bezorgd.
Hierdoor ontstond een cultus voor de ontplooiing van het karakteristieke van het eigen volk “zoals het was, moest zijn of geweest zou moeten zijn”.

Het particularisme was een uitloper van enkele taalkundige tractaten zoals het “Voorschriftenboek” (1714) van Andries Stevin uit Kassel en het “Tyd-Verdryf” (1805-1806) van Frans Donaas Van Daele uit Ieper. Deze traktaten waren een reactie op de verfransingsdruk, reeds begonnen in de 18de eeuw. Het particularisme vond halverwege de 19de eeuw veel aanhang bij de leerlingen in de bisschoppelijke colleges van Brugge, Tielt, Roeselare en Kortrijk als een reactie tegen de verfransende invloed van de bisschoppen. Die colleges waren een kweekvijver voor priesteropleidingen en het particularisme had in de late 19de eeuw dan ook veel aanhangers bij de lagere clerus.

 

Stichting

De stichting van Biekorf zou gebeurd zijn op “een voorjaaravond in 1889” op de kamer van priester-leraar Edward van Robays (1855-1906) in het Brugse Sint-Lodewijkscollege. Daar waren veelal leden van de “Biehalle” aanwezig, waaronder Emiel Demonie (1846-1890), August Van Speybrouck (1843-1922),Jan Craeynest (1858-1929) en nog anderen. Voor het nieuwe tijdschrift hadden ze steun gekregen van Gezelle, die de titel Biekorf voorstelde. Jean Bethune tekende het logo met de bijenkorf.

De aankondiging voor het tijdschrift Biekorf werd verstuurd op 10 mei 1889. In deze aankondiging vermeldde men enkele “stichters”, in werkelijkheid ging het om gereputeerde namen die het tijdschrift van bij de lancering wilden ondersteunen: Guido Gezelle, Juliaan Claerhout (1859-1929), Karel de Gheldere (1839-1913), Emiel Lauwers, Hendrik Persyn (1857-1933), Eugene Van Steenkiste (1841-1914), Hugo Verriest, Edward Van Robays, Alfons Janssens en August Cuppens.

Heel wat meewerkende auteurs uit de beginjaren waren lid geweest van het flamingant genootschap “Swighenden Eede” of waren intens betrokken geweest bij de redactie van de “Vlaamsche Vlagge”.
Het tijdschrift kreeg al onmiddellijk een tegenslag te verwerken: redactievoorzitter Emiel Demonie overleed in de loop van de eerste jaargang. Een andere stichter, Edward Van Robays, werd jezuïet en vertrok naar de missies in Indië. Het bestuur van Biekorf was alleszins in handen van een opstelraad of berek, maar de exacte samenstelling is tot nu onduidelijk: er bestaat nauwelijks archief over Biekorf en het berek bleef in de beginjaren grotendeels anoniem. Alleszins was de Brugse apotheker Adolf De Wolf (1844-1922) secretaris en penningmeester. Andere berekleden waren Alfons Dassonville (1860-1936) Juliaan Claerhout en Cyriel Delaere (1861-1917).

In het begin was Biekorf een leesblad gericht op taal: gedichten, toneel, vertalingen, taalkunde en toponymie. Na het teloorgaan van “Loquela” (1881-1895), het taalkundig maandblad van Guido Gezelle, konden zijn “zanters” (woordenverzamelaars) terecht bij Biekorf. Ook wetenschappelijke en zelfs medische bijdragen werden niet uit de weg gegaan vanuit de stelling dat elk onderwerp in het Vlaams kon beschreven worden. Evenwel zou Biekorf nooit de weg van de politieke actie opgaan. Dit was volledig in de lijn van Gezelle, die jarenlang tot zijn overlijden zou meewerken. Gezelle streefde naar een herwording van Vlaanderen door bewustmaking van het eigen verleden en van de eigen waarde.

 

Rond den Heerd

Guido Gezelle wou omstreeks 1860 een contactblad voor leraren oprichten. Al gauw verruimde hij het opzet: het zou een blad worden voor een breder publiek met daarin ook godsdienstige, historische, folkloristische en literaire onderwerpen “met breeder keus van stoffe”.

Vanaf 1865 verscheen het tijdschrift onder de naam Rond den Heerd. Guido Gezelle bracht het op de markt in samenwerking met de Engelse kunsthistoricus W. H. James Weale. Maar Weale verdween een jaar later uit de redactie en Gezelle stond er vanaf mei 1866 alleen voor. Na enkele jaren werd het hem te veel: hij had ook nog zijn pastorale taken, en hij was actief voor katholieke dagbladen. In 1870 gaf hij de leiding van Rond den Heerd uit handen aan het viertal Ernest Rembry (1835-1907), Karel Callebert (1837-1900), Leopold Slosse (1842-1920) en Adolf Duclos (1841-1925). Duclos had blijkbaar een eigenzinnig karakter en nam alleen de leiding over eind 1871. Het volgend jaar stichtte hij nog een bijblad: het Archiven-boek, bestemd “voor geleerde Vlamingen”.

Duclos ondervond spoedig dat hij toch een bredere opstelraad nodig had: in 1874 werd daartoe het “gilde van Sinte-Luutgarde” gesticht. Dit bleef actief tot in 1878, maar kwijnde weg en verdween uiteindelijk in 1883, vooral door de houding van Duclos.

De ideeën van het gilde bleven voortsluimeren. Gezelle schoot begin 1887 in actie met de stichting van de Dietsche Biehalle. De leden engageerden zich “in het navorschen, het handhaven en het gebruiken van al de rechten onzer Dietsche volkstale”. De meeste leden verlangden een eigen tijdschrift op te starten, maar Gezelle aarzelde: hij wou Rond den Heerd een laatste kans geven, zij het door Duclos te laten opstappen en hem erevoorzitter te maken. Duclos weigerde deze oplossing: Rond den Heerd begon in 1890 aan zijn beruchte 25e en laatste jaargang met afleveringen die zeer onregelmatig zouden verschijnen tot in 1902…

 

Lodewijk De Wolf

Lodewijk De Wolf (Brugge 1876-Brugge 1929), zoon van de hogergenoemde Adolf De Wolf, was vanaf 1907 betrokken bij de redactie. Lodewijk De Wolf werd priester gewijd te Leuven in 1899 en werd er doctor in de wijsbegeerte en letteren in 1902. Hij was leraar aan het Onze-Lieve-Vrouwecollege te Oostende van 1902 tot 1911, waarna hij onderpastoor werd te Beselare. Zijn boekencollectie en gereputeerde verzameling steekkaarten met taalaantekeningen gingen er tijdens de Eerste Wereldoorlog verloren. Na de oorlog werd hij godsdienstleraar aan de staatsmiddelbare school te Brugge. In 1919 nam hij het initiatief om het tijdschrift opnieuw op te starten en fungeerde vanaf dan duidelijk als hoofdredacteur. Hij bleef Biekorf leiden tot aan zijn dood in 1929.

De Wolf was vooral actief op volkskundig vlak en een geduchte bestrijder van wat hij de Algemene bastaardtaal noemde. De redactie begon een verwoed gevecht met alle mogelijke vreemde of vermeend-vreemde invloeden: de meest onschuldige woorden werden naar de “wisselbank” gesleept en als alternatief bood men dan soms bizarre purismen aan.

 

Antoon Viaene

Na het overlijden van Lodewijk De Wolf kwam zijn broer Karel de Wolf samen met Jozef De Smet, Edward Maertens, Egied Strubbe en Jozef Verrue. Ze besloten het tijdschrift in handen te geven van Antoon Viaene. Geboren te Kortrijk in 1900, studeerde hij kandidaturen geschiedenis te Leuven van 1924 tot 1926 en kreeg ondertussen in 1925 de priesterwijding. Hij werd in 1929 leraar aan het Sint-Lodewijkscollege te Brugge waar hij les gaf aan de poësisklas. Viaene was buitengewoon veelzijdig en erudiet. In de jaren 1930 sloeg hij een aanbod af om te werken in de Leuvense universiteitsbibliotheek. Hij bleef leraar tot 1947 en was tot 1968 aalmoezenier van de staatskliniek voor gerechtskinderen.
Daarnaast was hij vanaf 1943 conservator van het Gezellemuseum en werd in datzelfde jaar voorzitter van het Genootschap voor geschiedenis te Brugge, in 1949 lid van de Koninklijke Commissie voor Volkskunde, in 1961 voorzitter van het Guido-Gezellegenootschap. Daarnaast was hij de bezieler van de Brugse Gouden Boomstoet, voor het eerst ingericht in 1958, en de organisator van de vernieuwde processie van het Heilig Bloed.

Viaene moest in zijn eerste jaren van Biekorf weerstand bieden aan een stroming die van Biekorf een soort Gezellekroniek wilden maken. Een volgende evolutie was de vernederlandsing van het onderwijs in 1932, waardoor kon worden afgezien van de ongenietbaar geworden kunsttaal. Ook de rubriek literatuur met verhalend proza en gedichten zou geleidelijk verdwijnen om des te meer aandacht te besteden aan taalstudie. Viaene zelf besteedde veel aandacht aan woorden uit archivalische bronnen, publiceerde ze onder andere in de rubriek “Kleine Verscheidenheden”, met het oog op een later te publiceren “Archivalisch glossarium”.

Viaene had veel oog voor de “zanters”, de lezers die de volkszeg noteerden en woorden uit de volksmond verzamelden. En uiteraard kwam geschiedenis en folklore steeds meer aan bod: zowel De Wolf als Viaene waren gevormde historici, met een bijzondere aandacht voor volkskunde. Het werkterrein werd uitgebreid tot het grondgebied van het oude graafschap Vlaanderen.

 

Na Viaene

Biekorf heeft zijn huidige vorm en inhoud verkregen onder Viaene, en de opvolgers hebben steeds betracht het tijdschrift op de ingeslagen weg voort te zetten. Viaene bestuurde Biekorf autonoom zonder echt bestuur of berek. Wel waren er regelmatige informele vergaderingen bij hem thuis met als vaste gasten Egied Strubbe, Jozef De Smet en Michiel English. Vanaf 1973 ging Viaenes gezondheid achteruit en zag hij zich in 1974 genoodzaakt een vast berek of opstelraad in het leven te roepen. Luc Devliegher werd voorzitter, Willy Minne werd penningmeester en Alfons Dewitte werd redactiesecretaris in samenwerking met Viaene. Na de dood van Viaene in 1979 kwam er een bestuurlijke reorganisatie. Christian Devyt werd voorzitter van het berek vanaf 1980 en Lucien Van Acker werd redactiesecretaris in 1982.

Begin 2008 werd Lucien Van Acker, na meer dan 25 jaar, als redactiesecretaris opgevolgd door Ludo Vandamme. Eind 2008 werd de V.Z.W. Biekorf gesticht, waarvoor een raad van bestuur werd aangesteld. Het berek fungeert vanaf die dag als algemene vergadering.

 

Titels en ondertitels

De naam van het tijdschrift was en is Biekorf. Een bijenkorf verwijst naar de activiteiten van de bijtjes, die hun honig (lees: opzoekingswerk) naar de korf vliegen. De naam op zich is een logisch verlengstuk van de “Dietsche Biehalle”, maar beeldvorming rond de bijenkorf is zeer oud. De organisatie van een bijenkolonie als metafoor van een maatschappelijke organisatie werd uitgewerkt door Thomas van Cantimpré in de 13de eeuw, waarbij Thomas onder andere ook elementen uit Aristoteles en Plinius overnam. De middelnederlandse vertaling van zijn werk was onder de naam “der byen boeck” vrij verspreid. Maar er zijn nog bijenkorven in de literatuurgeschiedenis. Een satire op de hiërarchische structuur van de kerk is “De byencorf der H. Roomsche kercke”, in 1569 gepubliceerd door Filips van Marnix van Sint-Aldegonde. In 1711 schreef Jan Luyken een bundel stichtelijke gedichten onder de naam “De Byekorf des gemoeds”. De meest opvallende naamgenoot is evenwel “De Vlaemsche Biekorf”, van Jan De Jonghe (1797-1861). Dit tijdschrift verscheen nauwelijks één jaar (1841-1842), was “een boek van onderwys, nut en vermaek”, en bevatte literaire en taalkundige bijdragen.

De spreuk “Nullus otio perit dies apibus” (bijen verliezen geen dag met nietsdoen) verwijst uiteraard naar de bijenkorf. De spreuk werd overgenomen van de “Dietsche Biehalle” en stond reeds op de aankondiging van 20 februari 1889. De spreuk werd gehaald uit de “Thesaurus” van Plantyn, op zijn beurt ontleend aan de “Dictionnaire François-Latin” van Robert Estienne uit 1549. Deze spreuk werd oorspronkelijk gebruikt in de “Naturalis Historia” van Plinius de oudere.

De titelpagina vermeldde verder: “Dat is een leer-en leesblad voor alle verstandige Vlamingen”, een verwijzing naar “Rond den Heerd”, wat een “leer-en leesblad voor alle lieden” was. Deze ondertitel stond ook aan het begin van elke aflevering en werd in956 verlengd met “…gesticht door Guido Gezelle in 1890”.

In 1939 stichtte Viaene een bijblad voor Biekorf: Westvlaams archief. Door de Tweede Wereldoorlog was dit bijblad een kort leven beschoren en werd het geïntegreerd in Biekorf. Pas in 1952 verscheen dit in de ondertitel als “Westvlaams archief voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore”om in 1980 “Westvlaams archief voor geschiedenis, archeologie, taal- en volkskunde” te worden.

Berek

Het berek is karakteristiek voor Biekorf. Het is de brede redactieraad die vier keer per jaar samenkomt, het kloppend hart van de vereniging. 

In de berekvergaderingen wordt het reilen en zeilen van de vereniging en de inhoud van het tijdschrift besproken. Toen Biekorf in 2008 een vzw werd, kreeg het berek ook nog eens de status van Algemene Vergadering.

 

Maken deel uit van het berek:

Christian Devyt

schrijft al sinds 1945 jaarlijks bijdragen over het West-Vlaamse molenbestand. Hij was voorzitter van het berek van 1979 tot 2008.

Lucien Van Acker

(°1928) is ere-gemeentesecretaris van Ardooie. Hij was van 1982 tot 2007 redactiesecretaris van Biekorf. Zijn bijzondere interesse gaat uit naar het verleden van de streek Roeselare-Tielt en de landbouwgeschiedenis van West-Vlaanderen.

Fons Dewitte

(°1934) is sinds 1973 lid van het berek en was redacteur tot 1982. Als historicus publiceerde hij vooral als over humanisme, onderwijs en muziek tot de zeventiende eeuw. Zijn belangstelling voor taal vond zijn weg in 44 afleveringen “Bouwstoffen”, een lexicografische rubriek in Biekorf. Hij verzorgde tot nu toe ca. 200 boekbesprekingen in Biekorf.

Lori Van Biervliet
Noël Geirnaert

(°1951) werd in Kortrijk en Leuven tot historicus (1973) en mediëvist (1974) opgeleid. In het Brugse Sint-Lodewijkscollege kreeg hij daarvoor een stevige basis, o.a. in de lessen van Alfons Dewitte (1963-1969). Anselm Hoste wees hem als student de weg naar het bronnenmateriaal over de Brugse Duinenabdij. Twee oudere leden van het berek hadden dus een groot aandeel in zijn vorming. Na zijn legerdienst was hij enkele jaren actief in het middelbaar onderwijs in Brugge. In die periode schreef hij zijn eerste artikel in Biekorf (1975-76). Van 1977 tot 1980 was hij wetenschappelijk medewerker aan de vakgroep Middeleeuwse Geschiedenis van de K.U. Nijmegen (nu Radbouduniversiteit) in Nederland. Sindsdien is hij verbonden aan het Stadsarchief van Brugge, eerst als archivaris (1980-2008), vervolgens als waarnemend hoofdarchivaris (2008) en als hoofdarchivaris (2009-2016), nu ere-hoofdarchivaris. Zijn historische publicaties, ook in Biekorf, betreffen voornamelijk de kerk- en cultuurgeschiedenis van de middeleeuwen en de nieuwe tijd.

Jan Van Acker

(°1962) trad in 1994 toe tot het berek en werd in 2008 lid van de raad van bestuur. Hij was tot begin 2011 werkzaam bij de stad Veurne, o.m. als stadsarchivaris en erfgoedconsulent. Thans is hij wetenschappelijk medewerker voor het historisch onderzoek van het Abdijmuseum Ten Duinen 1138 te Koksijde. Zijn belangstelling gaat vooral uit naar de late middeleeuwen. Zijn publicaties behelzen hoofdzakelijk de regio Veurne en van de Duinenabdij.

Roger Witdouck
Ludo Vandamme

(°1958) trad in 1994 toe tot het berek en volgde in 2008 Lucien Van Acker op als redacteur van Biekorf. Tot december 2021 was hij professioneel verbonden als conservator handschriften en oude drukken aan de Openbare Bibliotheek Brugge. Als historicus is hij een duizendpoot, maar zijn belangstelling gaat toch vooral uit naar Brugge en de Westhoek, de 16de eeuw, en boekgeschiedenis.

Peter De Baets

(°1962) werd in 2002 lid van het berek en werd in 2008 voorzitter van de raad van bestuur. Eerst begonnen met stamboomonderzoek, is zijn belangstelling geleidelijk opgeschoven naar de oorsprong van familienamen, migratiegeschiedenis en biografie.

Jan D’hondt

(°1962) is lid van het berek sinds 2010. Burgerlijke processen uit het ancien régime zijn één van zijn geliefkoosde bronnen. Daarnaast focust hij zich, als stadsarchivaris van het Brugse Stadsarchief, op het historisch huizenonderzoek en de sociaal-economische geschiedenis van het 17de-, 18de- en 19de-eeuwse Brugge. 

Guido Rappé

(°1956) is sinds 2011 lid van het berek. Hij is geboren Bruggeling en getogen Heistenaar, uit een vissersfamilie. Van vorming is hij bioloog. Hij heeft een levende belangstelling voor natuur, landschap en cultuur van kust en zee. In het bijzonder gaat zijn interesse uit naar mariene fauna en flora, (historische) ecologie, landschapsvorming, de geschiedenis van visserij en het vroege kusttoerisme, kustdialect en -woordenschat. Hij is stichtend lid en redactielid van De Strandwerkgroep (°1981) en stichtend lid van de erfgoedvereniging MENDOP vzw, Mens en Dier op papier (°2008). Hij werkte mee aan diverse wetenschappelijke projecten aan de Nationale Plantentuin van België, de Universiteit Gent en voor de provincie West-Vlaanderen aan het project mondelinge geschiedenis De Zee van Toen.

Sibylla Goegebuer

(°1964) is licentiate kunstgeschiedenis en oudheidkunde aan de Universiteit Gent en volgde een opleiding museummanagement aan de Hogeschool Sint-Lucas Gent. Ze begon bij de dienst monumentenzorg van de Stad Brugge en werd respectievelijk educatief assistent Musea Brugge – educatief assistent Groeningemuseum – adjunct-conservator Museum voor Volkskunde – adjunct-conservator Hospitaalmuseum. Het organiseren van tentoonstellingen en museumbeleid vormen de hoofdtaken. Zij is geïnteresseerd in devotiegeschiedenis.

Marc Carlier

(°Brugge, 1962) is lid van het berek sinds 2014. Hij is Germanist en als literatuurhistoricus gepassioneerd door de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde en de Vlaamse Beweging in de negentiende eeuw. Over deze onderwerpen publiceert hij al dertig jaar. Hij startte als wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit Gent waar hij werkte aan de Bibliografie van de Vlaamse literaire tijdschriften in de negentiende eeuw. Daarna werd hij regiojournalist in Brugge. Momenteel is hij beroepshalve ombudsman van de Stad Brugge. Hij collectioneert negentiende-eeuwse Vlaamse literatuur en belgicana en is ook kunsthandboekbinder.

Marc Dewilde

(°1954) sloot in 2019 z’n carrière af als archeoloog bij de Vlaamse Gemeenschap. Hij heeft zich daarbij vooral in het West-Vlaams bodemarchief verdiept. De middeleeuwse en de archeologie van de Eerste Wereldoorlog zijn z’n belangrijkste werkvelden.

Hilde Van Parys

(°1969) is historica en werkt in de Openbare Bibliotheek Brugge. Ze volgde in 2014 Willy Minne op als secretaris-penningmeester.

Koenraad Vandenbussche

(°1956) studeerde geschiedenis aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Het grootste deel van zijn beroepscarrière gaf hij geschiedenisles in het Sint-Godelievecollege van Gistel. De voorbije veertig jaar publiceerde hij vooral over de geschiedenis van zijn dorp, Eernegem, maar zijn interesse gaat ook uit naar het verleden van het Brugse Vrije. Hij werd lid van het berek in 2019.

Hendrik Callewier

(°1981) studeerde geschiedenis en archivistiek in Kortrijk, Berlijn, Leuven en Brussel. Hij promoveerde tot doctor in de geschiedenis met een verhandeling over de Brugse seculiere clerus tijdens de Bourgondische periode. Zijn onderzoek focust op de culturele, sociale en religieuze geschiedenis van het graafschap Vlaanderen tijdens de late middeleeuwen. Hij is diensthoofd van de rijksarchieven van Kortrijk en Brugge en doceert aan de KU Leuven Campus Kulak. Hij werd lid van het berek in 2021.